Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

LUCILIUS..

[ocr errors]

So Brutus should be found. I thank thee, Brutus, That thou hast prov'd Lucilius' saying true.

OCTAVIUS.

All that serv'd Brutus, I will entertain them.
Fellow, wilt thou bestow thy time with me ?

STRATO.

Ay, if Messala will prefer 1) me to you.

Do so, good Messala.

OCTAVIUS.

MESSALA.

How died my master, Strato?

STRATO.

I held the sword, and he did run on it.

MESSALA.

Octavius, then take him to follow thee,
That did the latest service to my master.

ANTONY.

This was the noblest Roman of them all:
All the conspirators, save only he,
Did that they did in envy of great Cæsar;
He only, in a general 2) honest thought
And common good to all, made one of them.
His life was gentle; and the elements

So mix'd in him, that Nature might stand up
And say to all the world, »This was a man!"

1) d. i. aanbieden, uit eigen beweging afstaan.
2) General is hier: het algemeene welzijn bedoelend.

OCTAVIUS.

According to his virtue let us use him,
With all respect and rites of burial.
Within my tent his bones to-night shall lie,
Most like a soldier, order'd honourably.
So, call the field to rest; and let 's away,
To part the glories of this happy day.

[Exeunt.

VERHANDELING

OVER

JULIUS CAESAR.

Men heeft dikwijls de vraag gedaan, of dit treurspel den naam wel verdient, dien het draagt. Moest het niet, in plaats van Julius Caesar, Marcus Brutus heeten? Of, zoo inderdaad Caesar de persoon was, op wien het helste licht moest vallen, is dan het doel niet gemist? Heeft niet de dichter zijn plan uit het oog verloren, en willen een geheel ander doel bereikt?

zonder het te

Onnatuurlijk zijn die vragen niet. Kan de hoofdpersoon reeds vóór de helft van het stuk ten einde is van het tooneel verdwenen zijn? En zelfs in die eerste helft, hoe zelden komt hij ons voor de oogen, en hoe weinig boeit hij onze aandacht, onze belangstelling. Door niets anders onderscheidt hij zich dan door groote woorden, door laffe vrees voor menschen die te veel denken en daarom gevaarlijk schijnen, en door een slecht verbloemden angst voor kwade voorteekens, een angst die alleen door zijn eerzucht, zijn hunkeren naar de kroon, overmeesterd wordt. Zijn dit de karaktertrekken, die den held van een treurspel mogen kenmerken?

En toch, hoe treffend al die bezwaren ook schijnen, Shakespeare heeft zich aan geen dwaling schuldig gemaakt. Met recht draagt zijn stuk den naam van Caesar, en niet dien van Brutus. De inhoud van dit treurspel is een deel der wereldgeschiedenis. Het is een historisch werk, geen gewrocht der vrije verbeelding. Het bepaalt onzen blik niet tot het heden, maar richt dien ook op het verleden en op de toekomst. In de geschiedenis is Caesar de groote figuur, niet Brutus noch een van de andere samenzweerders. Wat door Caesar gezocht en gedaan is, past in de ontwikkeling van het Romeinsche staats- en volksleven. Hij beheerscht Rome', omdat hij met Rome samenstemt. Het volk is voor niets anders meer vatbaar dan voor hetgeen hij er van maken wil. Zijn persoon is de uitdrukking der noodwendigheid, van het noodlot. Zelfs het verdwijnen van Caesar kan den loop der dingen niet veranderen. De dagen der vrijheid, der oude republiek zijn voorbij, om nooit meer terug te keeren. In Caesar's plaats komt een ander, het juk van het geweld zal slechts zwaarder op de schouders van het volk drukken. De kracht om vrij te zijn is van Rome geweken. Op het eigen oogenblik, waarop de samenzweerders de menigte gelukkig prijzen, die door Caesar's dood vrij geworden is, wil zij Brutus tot Caesar maken en hem de kroon op het hoofd zetten, die den vermoorde werd misgund. Ze is voor goed de speelbal van ieder, die de kunst verstaat om zijn spel met haar te drijven; ze kan niet meer zelfstandig zijn. Ze vergoodt Caesar, en een oogenblik later wenscht zij Caesar's moordenaar te kronen; ze wil Brutus in zegepraal naar zijn huis geleiden, en een oogenblik later kent ze geen andere gedachte dan het huis van Brutus in brand te steken en voor Caesar's dood bloe

en

dige wraak te nemen. Zoo blijkt het, dat Caesar den weg der geschiedenis, den weg van het noodlot betrad. De weg der samenzweerders was niets meer dan de weg der ijdele romantiek, die het verleden wil terugroepen zelfs waar het voor altijd verleden is. Hun streven is het streven van dwepers, die niet in staat zijn met de werkelijkheid te rekenen. Het is hun begeerte, het onmogelijke werkelijk

[ocr errors]

te maken, het onvermijdelijke te vernietigen. Kortzichtig schrijven zij aan een persoon toe wat het werk van den tijd is, die telkens nieuwe personen tot zijn beschikking heeft. Als Caesar maar op zij geschoven is, dan meenen zij is alle gevaar voorbij. Zelfs de domme en wufte menigte verstaat beter in de toekomst te lezen, waar zij de vrees uitspreekt, dat in Caesar's plaats misschien een erger dwingeland zal opstaan. Zij verstaan de teekenen der tijden niet, en toch willen zij den loop der gebeurtenissen beheerschen. Zij willen den wagen der geschiedenis tegenhouden, die met nooit te stuiten vaart van de hoogte afrolt; geen wonder, dat het rad over hen heengaat en hen verplettert.

Neen, met Caesar's dood is Caesar niet van het tooneel. Gelijk het oog naar het verleden wordt gericht, naar Pompejus, wiens zegekar het volk heeft omjubeld, om weldra met gelijke geestdrift den man toe te juichen, die zich een weg heeft gebaand door het bloed van Pompejus geslacht, (I. 1.), zoo wordt het ook naar de toekomst gekeerd. Heeft de doode Pompejus voortgewerkt, komen de samenzweerders tegen Caesar in Pompejus' gaanderij bijeen, wordt Ligarius in het komplot gesleept, omdat hij Pompejus heeft geprezen en daarover door Caesar bestraft is (II. 1), valt Caesar als een offer aan den voet van Pompejus' standbeeld (II. 2); nog krachtiger zal de doode Caesar voortleven en voortwerken. Ze zal uitkomen, die schrikkelijke voorspelling, door Antonius bij zijn lijk gedaan (III. 1):

,,Een vloek zal dalen op der menschen leên;
De twist, de woede van den burgerkrijg

Zal heel Italie met rouw vervullen:

Bloed en verwoesting iets zoo daaglijksch zijn,
En 't vreeselijkst verschijnsel zoo gewoon,
Dat moeders zullen lachen, als ze zien

Haar kinders door de hand des krijgs gevierdeeld,

En 't lang gezicht der gruwelen 't meelij doodt.
En Caesar's geest, naar wrake dorstend, rijst,

Van Até vergezeld, heet uit de hel;

Hij komt hier met de stem van een monarch

Moord! roepen, en hitst op de honden van den krijg,

« ZurückWeiter »